Erediensten
Activiteitenkalender
Voorganger : Ds. S. Jumelet, Zaltbommel
Aanvangstijd : 09:30
Ouderling van dienst: Shanna van Dalen-Barendregt
Organist: Piet van der Meijden
Orgelspel
Welkom en mededelingen
De lantaarn van de kindernevendienst wordt aangestoken
We zingen Psalm 90: 1 en 8 (staande)
1. Gij zijt geweest, o Heer, en Gij zult wezen
de zekerheid van allen die U vrezen.
Geslachten gaan, geslachten zullen komen:
wij zijn in uw ontferming opgenomen.
Wij mogen bouwen op de vaste grond
van uw beloften en van uw verbond.
8. Laat, Heer, uw volk uw daden zien en leven
en laat uw glans hun kinderen omgeven.
Zie op ons neer met vriendelijke ogen.
O God, bescherm ons in ons onvermogen.
Bevestig wat de hand heeft opgevat,
het werk van onze hand, bevestig dat.
Stil gebed (staande)
Votum en groet (staande)
Klein Gloria (staande)
Ere zij de Vader en de Zoon / en de Heilige Geest,
als in den beginne, nu en immer / en van eeuwigheid tot eeuwigheid. Amen.
We zingen Psalm 90: 7
7. Wend U tot ons, keer tot ons weder, HERE,
hoe lang nog zult Gij uw gelaat afkeren?
Schenk ons het morgenrood van uw genade,
dan prijzen wij voortaan uw grote daden.
Vergun uw volk, na jarenlange druk,
nu vele jaren zorgeloos geluk.
Gebed om ontferming
We zingen Lied 18: 1, 4 en 5 uit de Eigen bundel
1. Liefde, boven alle liefde,
vreugde Gods, daal in ons neer,
want ons hart, hoe ’t U ook griefde,
vindt slechts rust in U, o Heer!
4. Geef, dat wij U mogen prijzen,
samen met het eng’lenheir,
en door onzen lof bewijzen,
dat wij d’uwen zijn, o Heer.
5. Wil uw zalig werk volenden,
waar G’een nieuwe schepping maakt,
wil ons arme leven wenden:
smett’loos zij ’t, tot U ontwaakt.
Gods leefregel
We zingen Gezang 429
1. Wie maar de goede God laat zorgen
en op Hem hoopt in ’t bangst gevaar,
is bij Hem veilig en geborgen,
die redt Hij godlijk, wonderbaar:
wie op de hoge God vertrouwt,
heeft zeker op geen zand gebouwd.
2. Blijf dan eerbiedig God verbeiden
en zwijg de Heer ootmoedig stil;
Hij zal ons naar zijn raad geleiden,
’t is goed en heilig wat Hij wil.
God die ons uitverkoren heeft,
kent alle zorg die in ons leeft.
3. Treed vrolijk voort op ’s Heren wegen,
neem zijn gebod getrouw in acht.
’t Wordt eindlijk alles u ten zegen,
wanneer gij daarop biddend wacht.
En wie gelovig op Hem ziet,
weet zeker, Hij verlaat ons niet.
Gebed bij de opening van het woord
Kerk/schoollied – Een parel in Gods hand
Weet je dat de Vader je kent?
Weet je dat je van waarde bent?
Weet je dat je een parel bent,
een parel in Gods hand,
een parel in Gods hand?
1. Ze zeggen allemaal ‘Je kan niks doen, je bent een oen’;
ze trekken altijd aan mijn paardenstaart, ik ben niets waard.
Nou heb ik weer de ranja omgegooid, ik leer het nooit.
Mijn moeder luister nooit als ik wat zeg. ’k Heb altijd pech, ik ga maar weg.
Weet je dat de Vader je kent?
Weet je dat je van waarde bent?
Weet je dat je een parel bent,
een parel in Gods hand,
een parel in Gods hand?
2. Ik snap alweer niks van die rare som, ik ben zo dom;
m’n bloes zit onder de spaghettimix, ik kan ook niks.
Al noemt de hele klas mij sacherijn, ik mag er zijn.
Al zegt mijn broertje steeds ‘Wat stout ben jij’,
God houdt van mij, God houdt van mij!
Ik weet dat de Vader mij kent.
Ik weet dat ik van waarde ben.
Ik weet dat ik een parel ben,
een parel in Gods hand,
een parel in Gods hand.
We lezen uit de Bijbel Markus 8: 1-10
1Toen er op een keer weer een grote menigte bijeen was, en ze niets meer te eten hadden, riep Hij de leerlingen bij zich en zei tegen hen: 2‘Ik heb medelijden met al die mensen, want ze zijn nu al drie dagen bij Me en hebben niets te eten. 3Als Ik hen met een lege maag naar huis stuur, raken ze onderweg uitgeput; sommigen zijn immers van ver gekomen.’ 4Zijn leerlingen antwoordden: ‘Maar hoe zou iemand hen hier, in deze verlatenheid, van genoeg brood kunnen voorzien?’ 5Hij vroeg hun: ‘Hoeveel broden hebben jullie?’ ‘Zeven,’ antwoordden ze. 6Hij zei tegen de mensen dat ze op de grond moesten gaan zitten; Hij nam de zeven broden, sprak het dankgebed uit, brak de broden en gaf ze aan de leerlingen om ze aan de mensen uit te delen, en dat deden ze. 7Ze hadden ook een paar kleine vissen bij zich; Hij sprak er het zegengebed over uit en zei dat ze ook de vissen moesten uitdelen. 8De mensen aten tot ze verzadigd waren; de leerlingen haalden op wat er van het eten overschoot: zeven manden vol. 9Er waren ongeveer vierduizend mensen. Toen stuurde Hij hen weg.
10Meteen daarna stapte Hij met zijn leerlingen in de boot en vertrok naar het gebied van Dalmanuta.
We zingen NLB Lied 352: 1, 2, 6 en 7
1. Jezus, meester aller dingen,
Woord van God van den beginne,
in het lot der stervelingen
brengt Gij tekenen tot stand.
2. Gij weerstaat de boze machten,
storm en ontij, donkere nachten
en ’t gevaar dat wij niet achten:
richt U op en strek uw hand!
6. Hoe hebt Gij ons lot gedragen
om het oude te begraven,
Jezus, goede hoop en haven,
uitzicht van het nieuwe land.
7. Zend uw adem, wend de steven,
dat uw schepelingen leven
door uw goede Geest gedreven
met het loflied in de mond!
Verkondiging
We zingen NLB Lied 903: 1 en 5
1. Zou ik niet van harte zingen
Hem die zozeer mij verblijdt?
Want ik zie in alle dingen
niets dan zijn genegenheid.
Is de hartslag van het leven
niet de liefde van de Heer?
Liefde draagt hen meer en meer,
die in dienst van Hem zich geven.
Alle dingen hebben tijd,
maar Gods liefde eeuwigheid.
5. Al mijn zorgen zijn zijn zorgen,
en zo slaap ik rustig in,
dat ik elke nieuwe morgen
opgewekt mijn werk begin.
Ach, in angst en in ellende
zou ik leven, als ik niet
wist, dat God de Heer mij ziet,
als ik God, mijn God niet kende.
Alle dingen hebben tijd,
maar Gods liefde eeuwigheid.
Dankgebeden
Inzameling van de gaven
We zingen Psalm 73: 9 en 10 (staande)
9. Nu blijf ik bij U voor altijd,
God die mij troost, die bij mij zijt,
mijn twijfel stilt en mijn verlangen,
die mij in liefde houdt omvangen.
Gij neemt mij bij de rechterhand,
Gij zijt getrouw, uw raad houdt stand,
uw wijsheid is het die mij leidt
en eenmaal kroont met heerlijkheid.
10. Wien heb ik in den hemel, Heer,
behalve U, mijn troost en eer?
Wat kan op aarde mij bekoren?
Alleen bij U wil ik behoren.
Al zou mijn vlees en hart vergaan,
toch zal ik, God, voor U bestaan,
wien ik mijn leven toevertrouw,
Gij zijt de rots waarop ik bouw.
Zegen met gezongen amen (staande)
Orgelspel