Erediensten
Activiteitenkalender
Voorganger : Ds. G. van de Pol
Aanvangstijd : 09:30
eerste adventszondag
Ouderling van dienst: Robert Zaal
Organist: Jacques Blankers
Afkondigingen: Bert van Herwijnen
Orgelspel
Welkom en mededelingen
We zingen Gezang 125: 1 en 3 – staande
1. O kom, o kom, Immanuël,
verlos uw volk, uw Israël,
herstel het van ellende weer,
zodat het looft uw naam, o Heer!
Weest blij, weest blij, o Israël!
Hij is nabij, Immanuël!
3. O kom, o kom, Gij Oriënt,
en maak uw licht alom bekend;
verjaag de nacht van nood en dood,
wij groeten reeds uw morgenrood.
Weest blij, weest blij, o Israël!
Hij is nabij, Immanuël!
Moment van stilte – staande
Votum en groet – staande
We zingen Psalm 25: 5
5. Louter goedheid zijn Gods wegen
en zijn paden zijn vertrouwd
voor wie, tot zijn heil genegen,
zijn geboden onderhoudt.
Wil mij, uwen naam ter eer,
al wat ik misdeed vergeven.
Ik heb tegen U, o HEER,
zwaar en menigmaal misdreven.
Genadeverkondiging
Lezing van Gods geboden
We zingen Psalm 25: 6
6. Wie heeft lust de HEER te vrezen,
’t allerhoogst en eeuwig goed?
God zal zelf zijn leidsman wezen,
leren hoe hij wandlen moet.
Wie het heil van Hem verwacht
zal het ongestoord verwerven,
en zijn zalig nageslacht
zal ’t gezegend aardrijk erven.
Gebed om de opening van het Woord en de verlichting door de Heilige Geest
We zingen het projectlied – Lied 506: 1 – het nieuwe liedboek
1. Wij trekken in een lange stoet
op weg naar Betlehem,
wij gaan uw koning tegemoet,
o stad Jeruzalem!
Gezegend die zijn komst begroet
en knielen wil voor Hem!
Wij loven U, koning en Heer,
koning en Heer,
Wij loven U, koning en Heer!
Adventsproject Bestemming Betlehem
De kinderen kunnen naar de nevendienst gaan
We lezen uit de Bijbel Ruth 1: 1-22
1 1In de tijd dat de rechters het volk leidden, brak er een hongersnood uit in het land. Een man trok daarom met zijn vrouw en zijn twee zonen weg uit Betlehem in Juda, om als vreemdeling te gaan wonen in de vlakte van Moab. 2De naam van de man was Elimelech, die van zijn vrouw Naomi, en zijn twee zonen heetten Machlon en Kiljon; het waren Efratieten uit Betlehem in Juda. Toen ze in de vlakte van Moab waren aangekomen, bleven ze daar wonen. 3Na enige tijd stierf Elimelech, de man van Naomi, en zij bleef achter met haar twee zonen. 4Zij trouwden allebei met een Moabitische vrouw. De naam van de ene was Orpa, die van de andere was Ruth. Nadat ze daar ongeveer tien jaar gewoond hadden, 5stierven ook Machlon en Kiljon, en de vrouw bleef alleen achter, zonder haar twee zonen en zonder haar man.
6Toen Naomi hoorde, daar in Moab, dat de HEER zich het lot van zijn volk had aangetrokken en het weer brood had gegeven, maakte ze zich samen met haar twee schoondochters gereed om Moab te verlaten en terug te keren. 7Samen met hen verliet ze de plaats waar ze gewoond had en ging terug naar Juda. Maar eenmaal onderweg 8zei Naomi: ‘Gaan jullie nu maar allebei terug naar het huis van je moeder. Moge de HEER zo goed voor jullie zijn als jullie voor mij en mijn gestorven zonen zijn geweest. 9Moge Hij ervoor zorgen dat jullie allebei geborgenheid vinden in het huis van een man,’ en ze kuste hen. Toen barstten zij in tranen uit 10en zeiden: ‘Maar we willen met u terugkeren naar uw volk!’ 11‘Ga terug, mijn dochters,’ zei Naomi, ‘waarom zouden jullie met mij meegaan? Kan ik soms nog zonen krijgen die jullie mannen kunnen worden? 12Ga toch terug, want ik ben te oud voor een man. Zelfs al zou ik nog hoop koesteren, zelfs al sliep ik vannacht nog met een man en al bracht ik nog zonen ter wereld – 13zouden jullie dan wachten tot ze groot zijn en je ervan laten weerhouden met een andere man te trouwen? Nee, mijn dochters, mijn lot is te bitter voor jullie; de HEER heeft zich tegen mij gekeerd.’ 14Opnieuw begonnen zij te huilen. Orpa kuste haar schoonmoeder vaarwel, maar Ruth week niet van haar zijde. 15‘Kijk, je schoonzus gaat terug naar haar volk en haar god,’ zei Naomi, ‘ga haar toch achterna!’ 16Maar Ruth antwoordde: ‘Vraag me toch niet langer u te verlaten en terug te gaan, weg van u. Waar u gaat, zal ik gaan, waar u slaapt, zal ik slapen; uw volk is mijn volk en uw God is mijn God. 17Waar u sterft, zal ook ik sterven, en daar zal ik begraven worden. Alleen de dood zal mij van u scheiden, en anders mag de HEER met mij doen wat Hij wil!’ 18Naomi zag dat Ruth vastbesloten was om met haar mee te gaan en drong niet langer aan. 19Zo gingen zij samen verder, tot in Betlehem.
Hun aankomst in Betlehem baarde veel opzien. Overal in de stad riepen de vrouwen: ‘Dat is toch Naomi?’ 20Maar ze zei tegen hen: ‘Noem me niet Naomi, noem me Mara, want de Ontzagwekkende heeft mijn lot zeer bitter gemaakt. 21Toen ik hier wegging had ik alles, maar de HEER heeft mij met lege handen laten terugkomen. Waarom mij nog Naomi noemen, nu de HEER zich tegen mij heeft gekeerd, nu de Ontzagwekkende me kwaad heeft gedaan?’ 22Zo kwam Naomi terug uit Moab, samen met haar schoondochter Ruth, de Moabitische. Ze kwamen in Betlehem aan bij het begin van de gersteoogst.
We zingen Psalm 107: 1 en 2
1. Gods goedheid houdt ons staande
zolang de wereld staat!
Houdt dan de lofzang gaande
voor God die leven laat.
Al wie, door Hem bevrijd
uit ongastvrije streken,
naar huis werd heengeleid,
zal van zijn liefde spreken.
2. Al wie verbijsterd zwierven
ver buiten heg en steg
en haast van honger stierven,
neervallend langs de weg, –
geen thuis, geen toevluchtsoord
was hun nabijgekomen,
had Hij hen niet gehoord
en bij de hand genomen.
We lezen uit de Bijbel Ruth 4: 13-22
13Daarna nam Boaz Ruth bij zich, zij werd zijn vrouw, en hij sliep met haar. De HEER liet haar zwanger worden en ze baarde een zoon. 14De vrouwen zeiden tegen Naomi: ‘Geprezen zij de HEER, die jou vandaag iemand gegeven heeft die voor je zorgen zal. Moge zijn naam in Israël blijven voortbestaan! 15Hij zal je je levensvreugde teruggeven en je onderhouden als je oud bent, want je schoondochter, die je liefheeft en die meer waard is dan zeven zonen, heeft hem gebaard.’ 16Naomi nam de jongen op haar schoot en bleef hem vanaf dat moment verzorgen. 17De buurvrouwen gaven hem zijn naam. ‘Naomi heeft een zoon gekregen,’ zeiden ze, en ze noemden hem Obed. Hij is de vader van Isaï, die de vader is van David.
18Dit zijn de nakomelingen van Peres: Peres verwekte Chesron, 19Chesron verwekte Ram, Ram verwekte Amminadab, 20Amminadab verwekte Nachson, Nachson verwekte Salmon, 21Salmon verwekte Boaz, Boaz verwekte Obed, 22Obed verwekte Isaï, en Isaï verwekte David.
We zingen Psalm 107: 3
3. Zij moeten God aanbidden,
rondom zijn altaar staan,
omdat Hij in hun midden
zijn wonder heeft gedaan:
maaltijd en lafenis
meer dan zij durfden dromen;
de last van hun gemis
heeft Hij hun afgenomen.
Verkondiging
We zingen Gezang 124
1. Nu daagt het in het oosten,
het licht schijnt overal:
Hij komt de volken troosten,
die eeuwig heersen zal.
2. De duisternis gaat wijken
van de_eeuwenlange nacht.
Een nieuwe dag gaat prijken
met ongekende pracht.
3. Zij, die gebonden zaten
in schaduw van de dood,
van God en mens verlaten –
begroeten ’t morgenrood.
4. De zonne, voor wier stralen
het nachtlijk duister zwicht,
en die zal zegepralen,
is Christus, ’t eeuwig licht!
5. Reeds daagt het in het oosten,
het licht schijnt overal:
Hij komt de volken troosten,
die eeuwig heersen zal.
In memoriam – Tonnie van Andel
We zingen Lied 298 – Hemelhoog
1. Genade, zo oneindig groot.
Dat ik, die ’t niet verdien
het leven vond, want ik was dood
en blind, maar nu kan ’k zien.
2. Genade die mij heeft geleerd
te vrezen voor het kwaad.
Maar ook – als ik mij tot Hem keer –
dat God mij nooit verlaat.
3. Want Jezus droeg mijn zondelast
en tranen aan het kruis.
Hij houdt mij door genade vast
en brengt mij veilig thuis.
4. Als ik daar in zijn heerlijkheid
mag stralen als de zon,
dan prijs ik Hem in eeuwigheid
dat ik genade vond.
Dankgebed en voorbeden
Inzameling van de gaven
1. Diaconaat en eredienst; 2. Zelfstandige predikantsplaats
We zingen Gezang 121: 1 en 2 – staande
1. God lof! Nu is gekomen
Gods aangename tijd:
de Koning onzer dromen,
de Heer der heerlijkheid
treedt, zonder praal en pracht,
in onze wereld binnen,
om hier te overwinnen
de duivel en zijn macht.
2. Hij wilde zich verlagen
en daalde van zijn troon;
een ezel mag Hem dragen,
Hem sieren staf noch kroon.
Hij wil zijn koningsmacht
en majesteit verhullen,
om needrig te vervullen
wat God van Hem verwacht.
Zegen – staande
Orgelspel